U bent hier: Contact > Persoonlijke herinneringen
To the English website U bent op Nederlandse website

Herinneringen aan de hoge zije

[ Tijdens een bezoek van Ton Meeuwis aan Mark Spoorenberg, zomer 1997. Foto: RHC-e. ]

"Die speciale geur van schellak maakt bij mij nog steeds een gevoel van nostalgie wakker". Met gevoelens van heimwee blikt Ton Meeuwis, oprichter van Black Tie gelegenheidskleding in Den Bosch, terug op zijn jeugd. Hij groeide op "tussen de jacquetten en de hoge hoeden".

Zijn vader, Wim Meeuwis, legde als maatkleermaker in Eindhoven de basis voor het huidige bedrijf in gelegenheidskleding en om de hoek van Meeuwis' ouderlijk huis lag de zijden hoge hoedenfabriek van NV Jan Spoorenberg. De laatste Nederlandse hoedenfabriek die begin jaren zeventig noodgedwongen verhuisde naar HABIG in Wenen. Jaren later ontmoeten de laatste telg van zeven generaties hoedenmakers, Mark Spoorenberg en de man die de geur van schellak nooit is kwijtgeraakt, Ton Meeuwis, elkaar op een herfstachtige zomerochtend 1997 in Alphen.

Leverancier van onder meer zijden hoge hoeden Ton Meeuwis is meer dan alleen maar professioneel geïnteresseerd in de collectie van Spoorenberg. De Eindhovense hoedenfabroek is onlosmakend met zijn jeugd verbonden. Een lokale industrie waarvan de geschiedenis terug gaat tot begin 1800 getuige het houten uithangbord dat bij Spoorenberg aan de muur in de huiskamer hangt.

"Begin 1800 hing dit nog bij de leerlooierij van mijn voorouders aan de buitenmuur", vertelt Mark, enthousiast geworden door zoveel belangstelling voor zijn ergfoed. "De lederen broek" heette het. Maar toen in 1820 de zijdenhoedenindustrie vanuit Engeland via Frankrijk kwam overwaaien trokken ze (zijn voorouders) het bord van de muur en maakten er "De zijden hoed" van. Dat moment markeert het begin van zeven generaties zijdenhoedenmakers.

Mark Spoorenberg is de laatste die nog het oude ambacht geleerd heeft en in de jaren vijftig zijn meesterdiploma haalde. Op een film uit 1950 die Spoorenberg voor het eerst sinds jaren weer eens te voorschijn haalt, is te zien hoe het er aan toe ging in de fabriek die hij in 1969 van zijn vader overnam. Een zwart-wit opname uit de oude doos waarin materialen als linnen, kaasdoek, molton en zijde stap voor stap veranderen in het toentertijd veelgedragen hoofddeksel. Vanaf het bakken' van de schellak in de hoedenrand met behulp van een strijkijzer en het vormen van de hoed zelf rondom een vijfdelige houten mal, tot het maken van een opstaand randje en het aanbrengen van een lint om de hoed ("Kijk, nu komen 'de meisjes' in beeld"). Grafstenen werden gebruikt als gladde ondergrond en met speciale strijkijzers in allerlei vormen en maten werd de hoed in de juiste vorm gebracht.

Uit alles wordt duidelijk dat het hoedenmakersvak, uiteraard puur handwerk, de nodige praktijkervaring vergde. Iedere werknemer had zijn eigen taak in de hoedenproductie. Zo was bijvoorbeeld alleen de meesterknecht het recht voorbehouden om de dure zijde te knippen.

Bij het zien van de beelden komen bij Spoorenberg de herinneringen die zijn jeugd kleurden weer bovendrijven. Van vele bewerkingen en gereedschappen weet hij nog de namen, in het Frans uiteraard, want in Frankrijk liggen de meeste wortels van de hoedenindustrie: zo stond brideren voor het maken van een krullend randje, fascineren voor het aanbrengen van de ronde vorm, en dan was er nog een zadel met een fermaillon dat werd gebruikt om de hoedenrand een opstaand randje te geven.

In het eerste jaar na de oorlog dat de fabriek van Jan Spoorenberg weer open was, werden 10.000 hoeden geproduceerd. Ter gelegenheid van de 10.000ste hoed kreeg de burgemeester van Eindhoven in 1950 de film aangeboden van het bedrijf dat al generaties lang de Brabantse stad als thuisbasis had. Een onstuitbaar enthousiasme voor de geheimen van het hoedenmakersvak maakt zich van Spoorenberg meester wanneer hij zijn eigen "mini-museum" laat zien. Uit hobbyisme begon hij zelf een aantal jaren geleden met het kopiëren op mini-formaat van hoeden die ooit de fabriek van zijn familie verlieten.

Op dezelfde kleine schaal maakte hij de hiervoor benodigde gereedschappen. Een aantal originele exemplaren is opgeborgen in een glazen schuifkast: een Ascot-hoed, een tropenhoed, een zijden steek, een jockeypetje, een driekantsteek, een jagershoed van melosine, een picolohoedje. Hoeden uit een tijd dat het hoofddeksel de drager ervan een duidelijke status verleende.

Zo kreeg de zijden hoedenfabriek van Spoorenberg bij iedere kabinetswisseling de opdracht om vijftien steken te maken voor de ministers. Ook de hoed voor de koetsier van de gouden koets kwam uit het Eindhovense atelier.

Voorzichtig haalt Spoorenberg wat exemplaren te voorschijn. De priestersteek bijvoorbeeld die tot halverwege de jaren zestig nog werd gedragen; "met paarse kwastjes voor de bisschop en groene voor de abt" herinnert hij zich nog. En de chapeau-claque, een gelegenheidshoed geliefd bij de operagangers. Een vernuftig in de hoed ingebouwd techniekje, dat nog steeds werkt, maakt de hoed inklapbaar.

Om een hoed exact in vorm te krijgen, werd een uitgebreide verzameling curieuze gereedschappen gebruikt. Bijvoorbeeld de strijkijzers in allerlei maten en uitvoeringen zoals die ene met één centimeter breed blad dat precies in het opstaande randje van een hoge hoed past. Rond de potkachel werden ze opgewarmd, bij Ton Meeuwis staat dat beeld nog steeds in zijn geheugen gegrift.

De "betere" detaillist had in die tijd een zogenaamde conformateur, een hoedenpasapparaat, op zijn toonbank staan. Spoorenberg heeft er nog een in zijn verzameling. Daarmee kon hij zijn klant een model aanmeten dat exact op hun hoofd paste. Deze hoeden op bestelling maakten maar zo'n vier procent van de totale productie uit.

Van alle hoeden die de Brabantse fabriek na 1949 produceerde, is Spoorenberg nog in het bezit van een omschrijving. Tot 1920 was de zijden hoge hoed een gebruikelijk onderdeel van het alledaagse uitgaansritueel. Pas daarna kreeg ie de status van 'gelegenheidsobject', alleen nog gezien bij trouwerijen, dood, uitgaan en andere gelegenheden.

De échte zijdenhoedenmakers moet je tegenwoordig met een lampje zoeken. In Nederland zijn ze anno 1997 verdwenen; na de oorlog pakten er twee de draad nog op: Spoorenberg in Eindhoven en Bogers in Rotterdam. Beide zijn al lange tijd geleden opgedoekt.

Leveranciers als Black Tie moeten nu uitwijken naar landen als Engeland en Duitsland waar de zijdenhoedenmakers van weleer alleen nog de viltenhoeden en die uit melosine produceren. En de originele zijden hoge hoeden slechts in gerestaureerde vorm aanbieden.

Elke fabrikant heeft zijn eigen modellen, de zijden iets holvormige hoed bijvoorbeeld komt uit Engeland. Een kwart van de hoeden die de poorten van Spoorenbergs fabriek verlieten, vond zijn weg naar de uitvaartbranche. Van oudsher waren dat de vilten hoeden voor de dragers en zijden hoeden voor uitvaartleiders. De aanzeggers droegen een steek.

In deze modellen is volgens Spoorenberg door de jaren heen weinig veranderd en ook de hoogte, zo'n 12 tot 13 centimeter, is zeker vanaf 1920 altijd hetzelfde geweest.

[ Website: A Vida Boa ]